/
TERM USED AS TRANSLATIONS IN QUOTATION
AANGENAAMHEID (nld.)AANGENAAMHEID
De opperste volmaecktheyd der Schilderyen is voornaemelick daer in gheleghen, dat dese vijf hoofd-stucken malckander in ’t werck soo vriendelick ontmoeten en soo wel met malckander over een draghen, datse door haeren onderlinghen eendraght een sekere soort van aenghenaemheyd ofte welstandigheyd (die ghemeynlick de Gratie ende Bevalligheydt der Schilderyen ghenaemt wordt) ’t saementlick uytstorten: Soo en is oock dese Gratie in haeren eyghen aerd anders niet, dan een soete en gantsch vriendelicke over een stemmige van allerley volmaecktheden in een stuck wercks op een ghehoopt: Het is de beste versaemelingh van d’aller beste dinghen. […] Ghemerckt dan dat de gheestigheyd der Inventie ons ghemoed soetelick plaght te verlocken, dat de nettigheyd der Proportie onse ooghen vaerdighlick plaght tot sich te trecken, dat de bequaemheyd der verwen onse fantasie door een aenghenaem bedrogh seldsaemlick plaght te beguychelen, dat de levendigheyd des Roersels onse ziele kraghtiglick plaght te verrucken dat de ordentelickheyd der schickinghe onse sinnen op een gantsch wonderbaerlicke wijse plaght te belesen; hoe en sal doch die Schilderye gheen sonderlinghe kracht in onse herten uytstorten, daer in sich alle dese hoofd-stucken eensaementlick laeten vinden:
Het Derde Boeck, Capittel VI.1, p.315-316JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AANSTRIJKEN
[...] Een schilder plagt insghelijcks de groote menighte van soo vele ende verschydene verwen, die hy tot het opmaecken sijnes Contrefeytsels voor hem heeft, lichtelick t’onderscheyden, en sich met een vaerdighe hand ende ooghe tusschen de voorghestelde wachs-verwen en sijn aenghevanghen werck besigh te houden. Want gelijck men tot het schrijven van ’t eene of ’t andere woord maer alleenlick eenighe sekere letteren van doen heeft, sonder ’t gantsche A,B,C, overhoop te haelen, even alsoo behoeft men tot het opmaecken eener Schilderye maer alleen de noodwendighste verwen nae den eysch van een Konst-maetigh oordeel aen te strijken, sonder de gantsche menighte van soo vele verscheydene coleuren plotselinghs blindelings op het tafereel te smacken. Die Schilders worden maer alleen voor de beste Konstenaers ghehouden, seght Greg. Nazianzenus {Carm. x.}, dewelcke de waerachtighe en levende ghelijckenisse der gheschaepener dinghen in haere tafereeelen afmaelen: d’Andere daer en teghen, die nae een ydele vermenghinghe van veele gantsch treffelicke ende vermaeckelicke Coleuren anders niet dan een gheschilderde tempeest in haere stucken vertoonen, ghelijckse verde van de rechte Konst-oeffeningh afwijken, soo en maghmen hun desen eerlicken naem met ghenen schijn van reden toepassen.
Het Derde Boeck, Capittel III.1, p.261Het voornaemste werck van een goed Schilder bestaet oversulcks daerin, dat hy sijne verwen, nae ’t voorschrift van Lucianus {In zeuxide}, bequaemelick vermenght, dat hyse wel van pas aenstrijcke, en behoorlicker wijse beschaduwe. ’t welck hem t’eenemael onmoghelick is ’t en sy saecke dat hy van te vooren een goed panneel ofte eenen bequaemen doeck hebbe voorbereydet. Plinius gheeft ons te verstaen Lib. XVI nat.hist. cap. 39. Ontrent den eersten aenvangh des selvighen Capitttels, van wat hout d’oude Konstenaers de berders ofte panneelen daer sy op schilderden ghemaeckt hebben. Theophrastus insghelijcks Lib. III. hist. plant. Cap. 10. Als oock Lib. V: Cap. 8. Verhaelt ons in ’t bysonder wat slagh van hout sy tot sulcken ghebruyck eerteeds verkosen. Ghelijck het dan blijckt dat de Konstenaers het bequaemste hout naukeurighlick plaghten uyt te picken, so leeren wy mede uyt Ioannes Grammaticus dat het hun niet even eens was wat doeck sy tot het opmaecken haeres wercks ghebruyckten.
Het Derde Boeck, Capittel III.3, p. 262JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AARDIG
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Koleurde Cryonnen.} De voorseyde witte Pijp-aerde, kanmen oock wel ghebruycken om allerhande gecoleurde Cryonnen van te maecken; datmen aldus doet: (…) soo sullense seer bequaem zijn, om hier en daer het zy in Schetsen, Ordinantien en Teyckeningen, de dingen Schilderachtig, met haer eygene Coleuren, aen te wijsen; en dan door Gomwater halen; waer door de Cryonnen dan vast worden, en het af-schueren ontvlieden. Andere maecken dese Cryonnen met oude Lijm, Gom en andere stoffen, daerse gansche Conterfeytsels seer aerdigh en natuerlijck mede Teckenen konnen, die by na Geschilderdert schijnen.
Vande algemeene Stoffen en Cryonnen waer mede datmen teyckent, Als oock waer op men deselve komt te gebruycken, p. 82GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
AARDIGHEID
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Kleyne dingen konnen somtijts sonder omtreck gemaeckt worden, en nochtans omgetrocken schijnen.} Men kan oock veel dingen, insonderheyt in ’t kleyne ofte kleyne deelen, sonder trecken tegen den dagh aenwijsen, die evenwel soo volkomen sullen schijnen als ofse omghetrocken ware; daer van alle voorvallen niet wel en konnen geseyt worden; Wy sullen slechts een Exempel [ndr: reference to illustration] voor allen stellen, de reste moet de Geest van een Geestigh Teyckenaer na gelegentheydt te passen, volgens ’t gene sijn Voorwerp sal konnen lijden; door welcke op-merckingh men veel aerdigheyts en lossigheyts in sijne Teyckeningh sal konnen brengen, die het verstandt vanden Teyckenaer, aenden Kundigen beschouwer genoegsaem sal te kennen geven.
Vande Ommetrecken, haer Lossigheydt en Welstandt, beneffens de bewaringh der Parthyen, &c., p. 116GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
ABBILDUNG
Hieraus ist nun leichtlich zu schließen/ daß die Zeichnung nichts anders seye/ als ein erkantlicher Entwurff/ Abbildung oder Erklärung unsers Concepts/ welchen wir in dem Gemüt ausgebrütet/ und der Einbildung/ als eine Form oder Idea, vorgestellet. {Sprüchw. Ex ungue Leo. Der Verstand ermisset einen Leib/ aus einem Theil desselben.} Es ist ein Welt-kündiges Sprüchwort der Alten: Ex ungue Leo, der Löw aus der Klaue. Damit wird so viel gesaget/ daß/ wann einem vernünftigen Manne nur ein Stuck von einem natürlichen Corpo vorgewiesen werde/ er alsofort in seinem Verstand den ganzen Leib mit allen dessen Theilen/ in seine imagination oder Einbildung fasse/ gleich als ob ihm derselbe völlig und lebhaft vor Augen gestellet wäre.
Das I. Capitel.Von Der Erfindung und Zeichnung, p. 60ABONDANCE
De la variété necessaire dans les histoires
Aux compositions d’histoires un peintre doit s’estudier à faire paroistre son genie par l’abondance & la variété de ses inventions, & fuir la repetition d’une mesme chose qui soit desja faite, afin que la nouveauté & l’abondance attirent à soy & donnent plaisir à l’œil de celuy qui considere leur ouvrage. […]
DA VINCI, Leonardo, Traitté de la peinture, de Léonard de Vinci, donné au public et traduit d'italien en françois par R. F. S. D. C., trad. par FRÉART de CHAMBRAY, Roland, Paris, Jacques Langlois, 1651.
ACADEMY-BEELD
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Laetdunckentheyt van sommige die wat beginnen te kunnen.} Doch voor al en moetmen sich niet laten voorstaen, alsmen wat begint te kunnen en te kennen, datmen genoegh kan, en dinghen dadelijck om tot de Pinceel over te gaen, willende nu een Schilder en geen Teyckenaer wesen, latende uyt dat insicht terstont het Teyckenen varen; Welcke onkundige laetdunckentheyt heden ten dage veel Jonge Schilders jammerlijck onder de voet hout; niet tegenstaende wy soo veel Exempelen van brave Meesters hebben, die geduerende haer gansche leven, hun weeckelijcke Collegien waer genomen, en hare Academy-beelden gheteyckent hebben: en dat niet te hoy en te gras, als ’t haer voorquam, maer tot aen het eynde van haer leven een gewoonte van veel Teyckenen hebben gemaeckt. Gelijck de menigte van brave Teyckeningen die soo nu als dan by ’t versterf van groote Meesters tevoorschijn komen, getuygen konnen.
’t Was oock voor desen een ghebruyck binnen Roomen, en het wert ‘er noch wel geoeffent, datmen de Jeught sesthien, achtien, ja somtijts twintigh Jaren langh niet en liet doen dan Teyckenen, sonder oyt Verw’ of Pinceel inde handt te nemen.
GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
ACHTBAARHEID
Staet noch voorder aen te mercken dat de Konst-kenners door dese ghewoonte haerer ooghen niet alleen d’oorspronckelicke taferelen van de naemaelsels vaerdighlick leeren onderkennen; maer datse daer door met eenen oock d’oude wercken van de nieuwe sekerlick weten t’onderscheyden. Men vindt in d’oude stucken een sekere onnaevolghelicke authoriteyt ofte achtbaerheyd der Konste, seght Quintilianus {Lib. viii. Cap. 3.}, die de Schilderijen een sonderlicke aengenaemheyd plaght toe te brenghen.
Het Derde Boeck, Capittel VII.11, p.345JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
ACTIE
JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.
Ghelijck dan de voornaemste kracht der Schilderyen gheleghen is in de bequaeme naeboetsinghe der eyghenschappen diemen in d’onroerende dinghen verneemt, als oock in de levendighe afbeeldinghe der beroeringhen diemen in de roerende dinghen speurt; soo moeten wy het mede daer voor houden, dat de welstandigheyd des gantschen wercks gheoordeelt wordt allermeest in ’t ghebaer ende in ’t roersel der figuren te bestaen, wanneer deselvighe yet merckelicks doen of lijden. Dies plaght oock het levendighe roersel, nae d’eene of d’andere gheleghenheyd der figuren, somtijds Actie somtijds de Passie ghenaemt te worden: Want de Beelden die de kracht van eenig ernstigh bedrijf in haer uyterlick ghebaer uyt-wijsen, worden geseyt een goede Actie te hebben; d’andere daerenteghen die d’inwendige beroeringhen haeres ghemoeds door d’uytwendighe ontseltheyd te kennen geven, worden gheseyt vol van Passie te sijn. Dit vervult de wercken met eenen levendighen gheest, ’t is de rechte ziele der Konste.
Het Derde Boeck, Capittel IV.2, p.281GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Hoemen het Model wel stellen sal.} Men sal oock een goede manniere soecken, om ’t Model wel te stellen, en goede Actien te verkiesen, dat doet (om alle Wan-order te verhouden) by om-gaende beurten: En laet die, die het sijne beurt valt, te vooren een Actie by gedachte op Papier Geschetst hebben, om in ’t stellen dentijdt niet ydel te laten passeeren; het zy dan dat het eene Actie is die bedachte, ofte na de Inventy van een goet Meester komt, gelijck dat by Memory uyt aensien van Print-Konst, of Teyckeningen kan geschieden; {Hoemen oock wel eenige Actie na andere komt te volgen.} gelijckmen veel fraye, zedige, en wonderlijcke aendachtige Actien, ende Beelden siet, onder de dingen van Raphel, Primaticcio, Carats, Iulio Romano, Polydoor, Testa, en menighte andere verstandighe, soo Oude als hedendaeghse Meesters; daer in dat yder sijnen vryen wil, en lustighen Geest in navolgen mach. {Natuerlijcke gevallige Actien, dickwils best.} Oock salmen acht geven op de Natuerlijcke Actien, die by wijlen uyt eygene beweging van u Model komen te vallen, welcke somtijdts veel grootser, werckelijcker en aendachtiger komen te zijn dan die met voordacht gestelt ofte bedacht konnen worden;
Den Derden Trap, namentlijck tot het Na-Teyckenen van Ront Boetseer en Playster-Werck, p. 65-66JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
ACTION
Le comble et la principale partie de l’art est l’invention des compositions en quelque sujet que ce puisse estre, & la seconde partie qui concerne l’expression & les actions des figures est de leur donner de l’attention à ce qu’elles font, & qu'elles agissent avec promptitude & vivacité, selon le degré d'expression qui leur convient, aussi bien dans les représentations lentes & paresseuses, comme en celles de sollicitude & d'activité, & que la promptitude dans la fierté y soit exprimée avec toute la qualité qui est requise à celuy qui est en action : comme quand quelqu'un doit jetter un dard ou des pierres […]
DA VINCI, Leonardo, Trattato della pittura di Lionardo da Vinci, novamente dato in luce, con la vita dell'istesso autore, scritta da Rafaelle Du Fresne. Si sono giunti i tre libri della pittura, & il trattato della statua di Leon Battista Alberti, con la vita del medesimo, TRICHET DU FRESNE, Raphaël (éd.), Paris, Jacques Langlois, 1651.
Du plus grand excez de contorsion que le corps de l’homme puisse faire en se tournant en arrière
[…]
Combien un bras se peut rapprocher de l’autre bras derriere le dos
[…]
De l’apprest des membres de l’homme qui veut frapper de toute sa force
[…]
De la force composée de l’homme, & premierement de celle des bras
[…]
En quelle de ceux deux actions l’homme a plus de force, d’attirer à soy, ou de pousser
[…]
DA VINCI, Leonardo, Traitté de la peinture, de Léonard de Vinci, donné au public et traduit d'italien en françois par R. F. S. D. C., trad. par FRÉART de CHAMBRAY, Roland, Paris, Jacques Langlois, 1651.
AEN EEN-BINDINGH
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Begin van stellingh.} Gist dan voor een begin, het midden van u Principael, dat hebbende, wijst dat met een stipken Kôôl op U Papier aen, dan neemt acht op de grootste Beelden (soo daer meer als een is) en merckt hoe hoogh, ofte wat ghedeelte sy van het Tafereel komen te beslaen; in welck speculeeren gy sult gewaer worden, dat het lange beschouwen dat ghy te vooren gedaen hebt, een wonder groot behulp komt te gheven, om hier door de juyste verdeelinge op u Papier te konnen gissen; {Waernemingh om sijn Ordineeringh wel te gissen.} tot welcken eynde het mede niet ondienstigh is, datmen sijn Papier, ofte daermen op Teyckenen wilt, ten naesten by deselve forme geve die het Tafereel, Print, of Teyckeningh heeft, wel te verstaen na proportie, daer of daer ontrent, langwerpigh of inde hooghte of vierkant, en dierghelijcke, maer is onnoodigh datmense juyst-vormigh af-line, ten sy by voorval, endat alles om beter de ordineringe volgens ’t Principael te konnen schicken, dat meest plaets neemt wanneermen kleyne dingen vergroot, of groote dingen verkleent. {Hoe sommige haer Principael met ruyten beslaen.} Hier toe soo gebruycken sommighe ruyten, daerse hun Principael mede overslaen, ende verdeelen van gelijcken haer Papier met gelijck getal van tralyen, om alsoo van ruyt tot ruyt alle dinghen op sijn behoorlijcke plaets te brengen; dat seer gemackelijck, maer als een Ezels-brugh, met kleen voordeel voor de Jonckheydt gebruyckt wort: {Misslagh daer van.} Want dewijle sy haer op dese Bies-bossen, of Swem-dobbers komen te verlaten, soo en krijgense nimmermeer geleerde Oogen in ’t hooft om selfs te konnen sien waer in de geheele kennis, en proportioneele aen een-bindingh van een schoon Beeldt, of Koppelinghe van een gansche ordinantie bestaet dewijl sy altijt (om met een woort de sake uyt te drucken) maer stucken en brocken leeren maecken, om dieswille datse door de tralyen en ruyt-lynien verhinderd worden, en de Oogen laten beguychelen,
Vande dingen die in yeder Trap der Teycken-Konst noodigh te observeeren zijn, p. 45-46GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
AFBEELDEN
Beneffens dese voornoemde Imitatie der naturelicker lichaemen door welcke de Konstenaers aengeleyd worden om allerley sienelicke dingen nae 't leven uyt te drucken, so staet ons alhier noch een andere soorte van Imitatie aen te mercken, door welcke den Konstenaer sich verstoutet oock soodaenighe dinghen af te beelden die van 's menschen ghesicht verde sijn afgescheyden. Ende al hoewel de voornaemste kracht van dese imitatie in de fantasije bestaet, soo is het nochtans dat wy d'eerste beginselen deser imaginatie onsen ooghen moeten danck weten; want d'inwendighe verbeeldinghen die in onse ghedachten spelen, konnen daer in noyt ghefatsoenert worden 't en sy dat wy eerst de ghedaente der dinghen ergens in 't rouwe met onse ooghen hebben aenschouwet, of ten minsten met d'een of d'ander onser vijf sinnen hebben ghevoelt.
Het Eerste Boek, Capittel II.1, p.14-15Soo is dan dese gantsch vruchtbaere kracht onses ghemoedts, nae 't oordeel van Plato {in Sophista.}, tweederley: d’eerste soeckt maer alleen soodaenighe dinghen uyt te drucken die d'ooghe teghenwoordighlick aenschouwet; d'andere bestaet daer en boven oock die dinghen af te beelden welcker voorbeeldt maer alleen in de fantasije voor ghestelt wordt.
Het Eerste Boek, Capittel II.2, p. 15JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AFBEELDING
Brenght herwaerdts, brenght herwaerdts, O vroome Dichters, seght hy {Panegyr. Theod. Aug. Dicto}, den gantschen arbeydt van uwe gheleerde nachten: ghy Konstenaers mede, verwerpt de ghewoonelicke beuselinghen der versufter fabulen, ende laet uwe vernuftighe handen dese dinghen liever afmaelen; laet de ghemeyne mercktplaetsen als oock de Kercken met d'afbeeldinghe deser gheschiedenissen verciert worden; latese in de Coleuren verlevendighen ende in 't Koper sich verroeren;
Het Eerste Boek, Capittel IV.4, p. 44JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AFFECTATIE
Nu komen wy eyndelick tot de Magnificentie ofte staetelickheyd, die sich ghemeynlick in een welbeleyde Inventie laet vinden, ghemerckt het d’Inventie altijd een sonderlinghe aensienlickheyd toebrenght, dat den Konstenaer bevonden wordt de waerheyd, d’occasie en de discretie omsichtighlick daer in waerghenomen te hebben. Want ghelijck de gantsche Schilder-Konst niet vele om ’t lijf en heeft ’t en sy saecke datse met een sonderlinge stemmigheyd vergeselschapt sijnde, d’aenschouwers door den aenghenamen schijn van een hoogwaerdighe bevalligheyd beroere, soo maghse evenwel niet al te seer op d’opghepronckte verlustinghe van een overarbeydsaeme nettigheyd steunen, vermids de grootsche heerlickheyd des gantschen wercks door sulcken optoyssel verhindert ende vermindert wordt, dies plagten oock de Konstenaers selver d’achtbaerheyt haerer Konste te verliesen, als d’aenschouwers op d’aenmerckinghe van ’t al te sorghvuldighe cieraet beghinnen te vermoeden, dat het maer enckele affectatie, en gheen rechte magnificentie en is, diemen in ’t werck speurt, dat is, als de Konst-vroede aenschouwers beseffen, dat den Konstenaer sijn werck maer alleen met den ghemaeckten schijn van staetelickheyd en niet met de staetelickheyd selver heeft soecken te vervullen. ’t Gebeurt daghelicks dat veele, by gebreck van de kennisse en de ervaerenheyd die tot dese curieuse nauluysterende Konste vereyscht wordt, met eenen gantsch besighen arbeyd kasteelen in de lucht bouwen, op datse benevens andere ghemeyne werck-Meesters niet en souden schijnen langhs de grond te kruypen.
Het Derde Boeck, Capittel I.15, p.232JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AFSCHETSEN
Ghelijck wy dan sien dat dieghene dewelcke de eerste hitte haeres werck-suchtighen ghemoedts sonder eenigh achterdenken op volghen, het werck soo verde plaghten te brenghen, dat het hun onmoghelick is het selvighe wel te verbeteren; soo vinden wy ’t in alle manieren geraedsaemer dat de Leerlinghen, ja selfs oock de volleerde het gantsche bewerp haeres wercks in ’t eerste maer alleen rouwelick souden afschetsen, om d’eerste schetse nae een redelijck verpoosinge wederom en wederom in de hand te nemen, eerse ’t gheheele werck bestaen op te maecken.
Het Tweede Boeck, Capittel XI.9, p. 190JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AFSETSEL
Soo hebben wy noch voorder te letten op ’t ghene ons Plinius voorhoudt; dat daer naemelick nae ’t uytvinden van ’t licht en schaduwe, noch yet anders tot de Konst is toeghevoeght, ’t welck men ’t schijnsel ofte het afsetsel noemt, Dit schijnsel wierd Tonos ghenaemt, seght hy {Lib. xxxv. Cap. 5.}, om dat het tussen ’t licht en schaduwe tusschen beyden loopt, ende uyt beyde schijnt te ontstaen. Wat de verdrijvinge ende het verschiet der verwen belanght, het selvighe wierd Harmoge geheeten. Dies schijnt oock het woord Tonus alleenlick uyt te wijsen d’uytwerckinghe van een gheweldigher licht; wanneer naemelick het eene of het andere deel der Schilderye, ’t welck ghenoeghsaemlick schijnt verhooght te wesen, noch krachtigher verhooght wordt; mids te weghe brenghende het gene het welck ghenoegh scheen af te steken, nu maer alleen voor een schaduwe dient, om het ghene van te vooren af-stack noch meer afstekende te maeken. Doch hier van hebben wy in de voorgaende afdeylinghe ghehandelt.
Het Derde Boeck, Capittel III.9, p.268-269Die ghene dan de welcke haere ooghen door de daghelicksche oeffeningh van een ghestaedighe opmerckinghe tot dese onmoeyelicke vaerdigheyd van een onwedersprekelick oordeel ghebraght hebben, plagten de meeste kracht haerer Konst-kennisse daer in voornaemelick te bewijsen, datse d’originelen staends-voets van de copijen weten t’onderscheyden. d’Oorspronckelicke wercken die de treffelicke Meesters nae ’t leven selver ghemaeckt hebben, worden alhier door de naem van originele stucken te verstaen ghegeven; de copijen daer en teghen en sijn anders niet dan d’afteyckeninghen, ofte uytdrucksels, ofte afsetsels, ofte naemaelsels diemen nae ’t oorspronckelicke stuck heeft afgheteyckent en naeghemaelt. De rechtsinnighe Konst-kenners plaghten oversulcks ind’oorspronckelicke stucken de volkomene kracht van een levendige bevalligheyd te vernemen; daerse nochtans in de naemaecksels maer allen in de ghebrekelicke lammigheyd van een ontleende welstandigheyd ghewaer te worden. Daer is altijd een bevallighe lustigheyd in alle origineelen te vinden, segt Dionisius Halicarnassensis {In Dimarcho.}, de ghecopieerde stucken daer en teghen, al sijnse noch soo wel uytghedruckt, plagten uyt het een of het ander uyt te wijsen het welck al te seer bearbeydt sijnde uyt de nature niet en schijnt voord te komen. […]
Het Derde Boeck, Capittel VII.10, p.344JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AFTEKENEN
Die ghene dan de welcke haere ooghen door de daghelicksche oeffeningh van een ghestaedighe opmerckinghe tot dese onmoeyelicke vaerdigheyd van een onwedersprekelick oordeel ghebraght hebben, plagten de meeste kracht haerer Konst-kennisse daer in voornaemelick te bewijsen, datse d’originelen staends-voets van de copijen weten t’onderscheyden. d’Oorspronckelicke wercken die de treffelicke Meesters nae ’t leven selver ghemaeckt hebben, worden alhier door de naem van originele stucken te verstaen ghegeven; de copijen daer en teghen en sijn anders niet dan d’afteyckeninghen, ofte uytdrucksels, ofte afsetsels, ofte naemaelsels diemen nae ’t oorspronckelicke stuck heeft afgheteyckent en naeghemaelt. De rechtsinnighe Konst-kenners plaghten oversulcks ind’oorspronckelicke stucken de volkomene kracht van een levendige bevalligheyd te vernemen; daerse nochtans in de naemaecksels maer allen in de ghebrekelicke lammigheyd van een ontleende welstandigheyd ghewaer te worden. Daer is altijd een bevallighe lustigheyd in alle origineelen te vinden, segt Dionisius Halicarnassensis {In Dimarcho.}, de ghecopieerde stucken daer en teghen, al sijnse noch soo wel uytghedruckt, plagten uyt het een of het ander uyt te wijsen het welck al te seer bearbeydt sijnde uyt de nature niet en schijnt voord te komen. […]
Het Derde Boeck, Capittel VII.10, p.344GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
Gelijck Horatius oock getuyght dat de Schilders ende Poëten van outher de vryheydt hebben gehadt, van alles te derven bestaen.
Sy is een tweede natuer, om datse leert alle de welige en volmaeckte wercken der Geschapene en geduerigh voort-brengende natuer, door een middel van Af-teykenen, na te Bootsen, en dat op soodanigen wijse, dat de ooghen der beschouwers daer door verleyt, ende de handen, als tot yets natuerlijck te willen gevoelen, konnen verleyt worden.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
AFTEKENING
Die ghene dan de welcke haere ooghen door de daghelicksche oeffeningh van een ghestaedighe opmerckinghe tot dese onmoeyelicke vaerdigheyd van een onwedersprekelick oordeel ghebraght hebben, plagten de meeste kracht haerer Konst-kennisse daer in voornaemelick te bewijsen, datse d’originelen staends-voets van de copijen weten t’onderscheyden. d’Oorspronckelicke wercken die de treffelicke Meesters nae ’t leven selver ghemaeckt hebben, worden alhier door de naem van originele stucken te verstaen ghegeven; de copijen daer en teghen en sijn anders niet dan d’afteyckeninghen, ofte uytdrucksels, ofte afsetsels, ofte naemaelsels diemen nae ’t oorspronckelicke stuck heeft afgheteyckent en naeghemaelt. De rechtsinnighe Konst-kenners plaghten oversulcks ind’oorspronckelicke stucken de volkomene kracht van een levendige bevalligheyd te vernemen; daerse nochtans in de naemaecksels maer allen in de ghebrekelicke lammigheyd van een ontleende welstandigheyd ghewaer te worden. Daer is altijd een bevallighe lustigheyd in alle origineelen te vinden, segt Dionisius Halicarnassensis {In Dimarcho.}, de ghecopieerde stucken daer en teghen, al sijnse noch soo wel uytghedruckt, plagten uyt het een of het ander uyt te wijsen het welck al te seer bearbeydt sijnde uyt de nature niet en schijnt voord te komen. […]
Het Derde Boeck, Capittel VII.10, p.344JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
AIR
Aux Peintres, tout ce qui peut les fortifier dans les parties de leur Art ; comme les Ouvrages Antiques, ceux de Raphaël & du Carache pour le bon Goût, pour la correction du Dessein, pour la grandeur de manière, pour le choix des airs de Tête, des passions de l'Ame, & des Attitudes: [...].
chapitre XXVIII, p. 79DE PILES, Roger, « Idée du peintre parfait », Abrégé de la vie des peintres, Paris, Jacques Estienne, 1715, p. 1-104.
ALGEMEEN
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Lantschap Teykenen ten hoogsten nut en vermakelijck.} Maer eer wy van het leven afscheyden, soo en konnen wy niet wel nalaten, oock kortelijck aen te wijsen, de nuttigheyt van het Teyckenen van Landschappen, Verschieten, Bergen, Duynen, Bosschadien, Struycken, Kruyden, Ruynen, en allerhande Dieren des Velts, als Paerden, Ossen, Koyen, Schapen, Bocken, en watmen dies meer te Landewaert ontmoet; als zijnde voor de Teyckenaers (boven de verlichtinge die het inde verposingh vande ghewoonlijcke Beeldt-Oeffeningh geeft) een vermaeckelijcke Study, en nuttighe uytspanning; daer-en-boven een middel om sich Universeel inde Konst te maken: {Datmen alle Study vande Schilder-Konst moet beminnen.} Want hy en kan voor geen groot Meester ofte kloecke Geest in achtingh wesen, (seght L. Davincy) die slegts in een dinck volmaeckt is; daer zijn weynige sulcke plompe herssens of sy sullen mettet tijdt tot het wel-doen van een saeck konnen geraecken: Invoegen dat een Jongelingh die niet ghelijckelijck alle deelen vande Konst en bemindt, hy sy soo kloeck als hy wil, hy sal nimmer tot een groot universeel Meester werden. Men siet in ’t gemeen van Teyckenaers ofte Schilders die geene genegentheyt en hebben tot het gene de Landschappen betreft, en sy daer toe versocht worden, ofte aenleydingh krijgen die te maecken, of om na ’t leven te gaen Teyckenen, datse haer dickwils laten voorstaen dat die Study te slecht is om haren tijt daer aen te verquisten; en door dese en andere nalatigheyt geschiet het dat soo weynigh haer selven algemeen inde Konst konnen maecken. Maer om dese misslagh te verbeteren, soo isset raetsaem datmen sich des Jaers twee, of drymael te Landewaert begeeft, om na de verscheyden Zaysoenen, de Landschappen, en wat daer ontrent tot voordeel vande Universeele Study kan ghehaelt worden, na ’t leven af te Teyckenen:
Den Derden Trap, namentlijck tot het Na-Teyckenen van Ront Boetseer en Playster-Werck, p. 72-73GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
ANALOGIE
Soo namen dan d’oude Meesters dese vijf hoofd-stucken in haere Schilderyen op ’t aller nauste waer. I. Den Historischen inhoud, die veeltijds d’Inventie ofte oock ’t argument ghenaemt wordt. II. De ghelijck-maetigheyd, diemen doorgaens henen de Proportie, symmetrie, analogie, en harmonie noemt. III. De verwe ofte ’t Coleur; en daer in plaghten sy ’t licht en schaduwe, als oock ’t schijnsel en duysternisse naukeurighlick t’ onderscheyden. IV. Het leven; ’t welck in d’Actie en Passie bestaet, ofte (om duydelicker te spreken) in de bequame afbeeldinghe der eyghenschappen die men in de onroerende dingen verneemt, als oock in de levendighe uytdruckinghe der beweghinghen diemen in de roerende dinghen speurt, wanneer deselvighe yet merckelicks doen of lijden. V. De schickinghe, die men ghemeynlick de Dispositie ofte Ordinantie plaght te heeten.
Het Derde Boeck, INHOUD, p.203-204Wat nu de Konst-maetighen proportionele uytdruckinghe der ghevondener stoffe belanght, de selvighe wordt in verscheydene autheuren verscheydenlick ghenaemt; docht voornaemelick wordtse in Philostratus en vele andere schrijvers door de naemen Symmetrie, Analogie ofte Harmonie te verstaen ghegheven; dies heeft oock den jonghen Philostratus dese dry benaeminghen bequaemelick t’saemen ghevoeght. De oude wijse Mannen hebben mijnes dunckens, seght hy {in proemio Iconum}, vele gheschreven van de Symmetrie der Schilder-konste, mids ons eenighe sekere wetten ontrendt d’Analogie vanalle bysondere leden voorstellende, even als of het niet ghenoegh en waere dat de Konstenaers eenigh lichaemelicke beweghinghen bequaemelick nae haer begrijp souden uytdrucken, het en waer saecke dat sich de Harmonie haeres wercks binnen de naturelicke maete besloten hield, want de Nature (wanneerse ons naemelick een rechtsinnighe en welghestelde beweghinge vertoon) en wil gheenssins erkennen het ghene van sijnen eyghenen aard en maete beghint af te swerven. Ghelijck wy dan uyt dese woorden ghenoeghsaemlick verstaen dat de Griecksche naemen van Symmetrie, Analogie, Harmonie even het selvige beteyckenen, soo is het evenwel t’eenemael onseker ende onghewis wat Latijnschen naem dat men daer voor heeft. Het woordt Symmetrie heeft gheenen Latijnschen naem, seght Plinius Lib. XXXIV.nat.hist.Cap.8.. Nochtans schijnt den jonghen Plinius dit woordt uytghedruckt te hebben met den naem Congruentia ofte AEqualitas, dat is, medevoeghlickheyd ofte ghelijckvormigheyd. Indien nu het hoofd ofte eenigh ander deel, het welck van sijne statue afgheruckt is, voorghestelt wierd, seght hy {Lib. II. Epist.5.}, ghy en soudt misschien de medvoeghlickheydt ende ghelijckvormigheyd des gantschen wercks daer uyt soo lichtelick niet konnen afnemen, niet te min soudt ghy daer uyt konnen oordeelen of die ghedeelte in sich selven aerdigh ghenoeg is.
Het Derde Boeck, Capittel II.1, p.244JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
ANATOMIE
Wann man nun/ in solchem nachzeichnen/ durch viele Ubung/ eine gute practic und Gewonheit/ auch sichere Hände/ erworben/ mag man zur Abzeichnung der lebendigen Dinge schreiten/ und darinn mit ämsigem Fleiß und Aufsicht sich so lang üben/ bis man eine nach den Regeln wolgegründete sichere Natürlichkeit erwerbe. {worzu die Academien dienen.} Hierzu ist allerdings nötig/ die Besuchung der Academien/ da man/ in Gesellschaft anderer/ von einem wolgestellten Subject, und lebendigen Modell, unterschiedliche Stellungen absihet: und ist dieses der allerbäste Weg/ zur Wissenschaft der äuserlichen Anatomie, Maß und proportion des Menschen gründlich zu gelangen.
Das I. Capitel. Von Der Erfindung und Zeichnung, p. 61ANMUTUNG
{Zwischen mahlen und wol-mahlen ist großer Unterschied.} Es ist/ zwischen dem mahlen und wolmahlen/ ein großer Unterschied/ gehört viel Mühe darzu/ diesen letzern Berg zu ersteigen: und sind die/ so aus Ungeschicklichkeit dahinten bleiben/ wie die Mucken/ welche das Liecht verlangen/ aber darinn ihre Flügel verbrennen/ auch Zeit und Unkosten verlieren. {Die Natur fähigt nicht alle zu allem.} Wann die Mutter Natur dem Jüngling nicht ihre Milch einflößet und ihn mit Verstand begabet/ so ist/ auch mit unendlicherArbeitsamkeit/ wenig zu schaffen.Die Natur machet nicht jeden Menschen zu allem/ sondern gemeinlich nur zu einer Sache/ recht tüchtig. Darum sollen vernünftige Eltern fleissig aufmerken/ um nicht zeit und Geld zu verspielen/ ob die Natur und Verstand der Kinder zu dieser Kunst/ mit nötigem Geist/ inclinire/ welches sich bald vermerken lässet. Wann/ mit Zunehmung der Jahre/ auch die Anmutung hierzu mit der Ubung erwächset/ alsdann hat man die Hoffnung zu machen/ daß sie zum Zweck hierinn gelangen mögen.
An die Kunstliebende Jugend, p. 58ANTIPATHIE
Comme il faut accompagner les couleurs l’une avec l’autre, en sorte que l’une donne de la grace à l’autre
Si vous voulez faire que le voisinage d’une couleur donne de la grace à l’autre avec laquelle elle se confine, servez-vous de la mesme regle qui se remarque dans les rayons du soleil en la composition de l’arc-en-ciel […]
Il y a une autre regle par laquelle on n'a pas dessein de rendre les couleurs plus hautes & plus esclatantes qu'elles ne sont naturellement, mais en les accompagnant & assortissant ensemble, elles s’entredonnent de la grace, comme fait le verd au rouge, & tout au contraire aussi le vert et antipatique au bleu : Il y a encore un second moyen de produire & faire naistre la grace aux couleurs par l’union & l’assortissement de celles qui ont de la sympathie ensemble, comme l’azur avec le jaune qui est fort pasle, ou avec le blanc, & d’autres semblables […]
DA VINCI, Leonardo, Traitté de la peinture, de Léonard de Vinci, donné au public et traduit d'italien en françois par R. F. S. D. C., trad. par FRÉART de CHAMBRAY, Roland, Paris, Jacques Langlois, 1651.
ANTIQUITÉ
FRÉART de CHAMBRAY, Roland, An Idea of the Perfection of Painting: demonstrated from the Principles of Art, and by examples conformable to the observations , which Pliny and Quintilian have made upon the most celebrated pieces of Ancient painters parallel’d with some Works of the most Modern Painters, Leonardo da Vinci, Raphael, Julio Romano and N. Poussin, trad. par EVELYN, John, London, Henry Herringman, 1668.
Il faudroit donc necessairement, pour luy [la Peinture] redonne son ancien lustre, & luy rendre sa pureté originelle, rappeller aussi cette première Severité avec laquelle on examinoit les productions de ces grans Peintres que l’Antiquité a estimez, & dont les Ouvrages ont survescu tant de siecles à leurs Autheurs, et rendu leur noms immortels.
Pour arriver à ce but, il n’y a certainement point d’autre voye que l’exacte observation de tous les Principes fondamentaux dans lesquels consiste sa perfection, et & sans quoy il est impossible qu’elle subsiste.
FRÉART de CHAMBRAY, Roland, Idée de la perfection en peinture démonstrée par les principes de l'art, et par des exemples conformes aux observations que Pline et Quintilien ont faites sur les plus celebres tableaux des anciens peintres, mis en parallèle à quelques ouvrages de nos meilleurs peintres modernes, Leonard de Vinci, Raphael, Jules Romain, et le Poussin avec la Perspective d'Euclide, Le Mans, Jacques Ysambart, 1662.
ARCERING
GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
En al-hoe-wel dit [ndr: teyckenen met de Schrijf-Penne] selfs by veele Meesters is in Oeffeninge geweest, soo moetmen weten dat sy deselve meest hebben ghebruyckt, om veerdigh ende met stoute artseringhen haer dingen Meesterachtigh aen te wijsen, dat oock meest maer ruwe dingen en zijn, maer daer toe gebruycktmen oock wel in plaets van een Schrijf-Penn een Pen van Riet {Riet-Pen.}, (…) Men neemt in ’t gemeen de stucken tot de Pennen een Spanne langh, en versnijdt die als een Schrijf-Pen, datmen hier aen twee eynden kan doen, de spleet moet wat langhachtigh zijn op datse wat losser vloyen soude, en een weynigh fijn, om soo wel luchtige en Eele trecken, als breede en smeerige strijmen daer mede te konnen halen. Dese Riet-Pen is seer bequaem om Landschappen, Ruynen, ende andere rustige dinghen te Teyckenen; heeft een bysondere lossigheyt in ’t handelen, in ’t gemeen ghebruycktmen die met Roet en schoon Water, oock wel een wynigh gemeenen, ofte Oost-Indischen Inct daer onder, dat een aerdigh ghebroocken Coleur geeft;
Vande algemeene Stoffen en Cryonnen waer mede datmen teyckent, Als oock waer op men deselve komt te gebruycken, p. 79-80GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
ARGUMENT
Soo namen dan d’oude Meesters dese vijf hoofd-stucken in haere Schilderyen op ’t aller nauste waer. I. Den Historischen inhoud, die veeltijds d’Inventie ofte oock ’t argument ghenaemt wordt. II. De ghelijck-maetigheyd, diemen doorgaens henen de Proportie, symmetrie, analogie, en harmonie noemt. III. De verwe ofte ’t Coleur; en daer in plaghten sy ’t licht en schaduwe, als oock ’t schijnsel en duysternisse naukeurighlick t’ onderscheyden. IV. Het leven; ’t welck in d’Actie en Passie bestaet, ofte (om duydelicker te spreken) in de bequame afbeeldinghe der eyghenschappen die men in de onroerende dingen verneemt, als oock in de levendighe uytdruckinghe der beweghinghen diemen in de roerende dinghen speurt, wanneer deselvighe yet merckelicks doen of lijden. V. De schickinghe, die men ghemeynlick de Dispositie ofte Ordinantie plaght te heeten.
Het Derde Boeck, INHOUD, p.203-204JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
ARTIFICE
{LX. La diversité & la facilité plaisent.}
*Les Corps de diverse nature aggrouppez ensemble sont agreables & plaisans à la veuë, *aussi bien que les choses qui paroissent estre faites avec Facilité ; parce qu’elles sont pleines d’esprit & d’un certain Feu celeste qui les anime : Mais vous ne ferez pas les choses avec cette Facilité, qu’apres les avoir long-temps roulées dans vostre Esprit : Et c’est ainsi que vous cacherez sous une agreable tromperie la peine que vous aura donné vostre Art & vostre Ouvrage ; mais le plus grand de tous les Artifices est de faire paroistre qu’il n’y en a point.
DE PILES, Roger, De l'art de peinture de Charles Alphonse Dufresnoy, Paris, Nicolas Langlois, 1668.
ASSORTIMENT
DA VINCI, Leonardo, Trattato della pittura di Lionardo da Vinci, novamente dato in luce, con la vita dell'istesso autore, scritta da Rafaelle Du Fresne. Si sono giunti i tre libri della pittura, & il trattato della statua di Leon Battista Alberti, con la vita del medesimo, TRICHET DU FRESNE, Raphaël (éd.), Paris, Jacques Langlois, 1651.
Pour faire que les figures se detachent du fond du tableau & qu’elles ayent un grand relief
Les figures de quelques corps que ce soit sembleront avoir un plus grand relief & se détacher davantage du tableau, le champ desquelles sera meslé de couleurs claires et obscures, avec la plus grande variété qui sera possible sur les contours des figures […] pourveu aussi qu’en l’assortissement de ces couleurs, la diminution de clarté dans les blanches, & dans l’obscurité dans les noirs y soit judicieusement observée.
DA VINCI, Leonardo, Traitté de la peinture, de Léonard de Vinci, donné au public et traduit d'italien en françois par R. F. S. D. C., trad. par FRÉART de CHAMBRAY, Roland, Paris, Jacques Langlois, 1651.
ATELIER
De la fenestre par où vient le jour sur la figure
Il faut que la fenestre [ndr : atelier] d'un peintre au jour de laquelle il peint soit à chassis de papier huilé, sans croizées à l'ouverture du mur, & sans traverses de bois au chassis, qui ne feroient qu'embrouiller le jour d'une confusion de lignes ombreuses, lesquelles offusqueroient la lumière, & nuiroient à son ouvrage.
DA VINCI, Leonardo, Traitté de la peinture, de Léonard de Vinci, donné au public et traduit d'italien en françois par R. F. S. D. C., trad. par FRÉART de CHAMBRAY, Roland, Paris, Jacques Langlois, 1651.
AUGE
Die Zeichnung soll und mus mit sonderbarer Vernunft/ rarer invention, abtheilung und stellung/ als an welcher allermeist gelegen/ gemacht seyn: damit alle Theile/ zu vergnügung eines vernünftigen Auges/ wol übereinstimmen/ und nicht hier alles/ dort wenig oder gar nichts/ ohne Urtheil oder Verstand/ herfür komme. Solche schöne Ordnung oder häßliche Unordnung/ entspringet von wol- oder übel-gefasster Zeichen-Kunst/ entweder nach denen gehabten Modellen/ oder nach den vorgenommenen lebendigen Bildnusen: und kan die Zeichen-Kunst keinen guten Anfang haben/ wann sich der Scholar nicht eifrig beflissen/ natürliche und lebhafte Dinge abzuzeichnen/ und nach gut-gemahlten Stucken von belobten Meistern/ oder nach antichen Statuen und erhobnen Bildern/ wie schon oft gesagt worden/ zu formiren.
Das I. Capitel.Von Der Erfindung und Zeichnung, p. 61AZUURBLAUW
Daer en is niet een onder d’oude Meesters, of hij heeft de Menie-verwen in sijn Schilderijen vernepentlick aenghewreven, ghelijck als men de medicijnen spaerighlick plaght te ghenieten. Nu daerenteghen worden gheheele mueren niet alleen met dese verwe grof en groot bekladt, maer men is daerenboven wonderlick rijs in het ghebruyck van berg-groen, purpur, blaeuwen azuyr, en andere dierghelijcke verwen meer, de welcke alhoewelse sonder eenighe konst aenghestreken sijn, soo treckense nochtans d’ooghen der beschouwers door haeren helderen schijn, dies moeten oock de selvighe verwen, nae den eysch der wetten, van den aenbesteder (om datse kostelick sijn) en niet van den aennemer des wercks verschaft worden.
Het Tweede Boeck, Capittel VI.1, p. 98JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BANKET
GOEREE, Willem, Illuminir- oder Erleuchterey Kunst, Oder der rechte Gebrauch der Wasserfarben Darinnen derselbigen rechter Grund und vollkommener Gebrauch so wol zu der Mahlerey als Illuminirung und Erleuchterey kürßlich gezeiget wird. Ehermahls durch den fürtrefflichen Illuminerer Gerhard zur Brügge Und nun den Liebhabern zu Nussen zum andernmahl durchaus mit nothigen und nebenst den Illuminiren auch zu den Anlegen und Mahlen mit Wasserfarben dienlichen Anmerckungen vermehret und verbessert Durch Willhelm Goeree. Und aus dem Nieder- ins Hochdeutsche überseßet von Johan Langen, trad. par LANGE, Johann, Hamburg, Johann Naumann und Georg Wolffen, 1678.
En of schoon datter veel aen vast is, datmen de Teycken-Konst diende te verstaen, en deswegen veel Arbeydts en Hooft-breeckingh van nooden is, om de Verlichterie-Kunde te Leeren; soo moetmen hier op weten, dat alhoewel dese Konst sulcks al vereyst, ghelijckse dat oock doet; datter evenwel veel fraye dingen inde selve konnen ghemaeckt werden, sonder heel geleert inde Teycken-Kunde te wesen: gelijck als daer dan zijn de Freuytagien, Bancketten, Vogelkens, en alderhande Looven en Bloemen welcke insonderheyt playsant voor d’Ooge zijn, en stoffe genoegh geeft van veranderlijckheyt, oock om sijnen goeden Geest en Kennis diemen besit, daer in bekent te stellen, en een roemruchtigen naem van hem te laten uytgaen. De swaere dingen, als daer zijn Beelden, Ordinantien, Beesten, Lantschappen en diergelijcke mogen Jonge Borsten, ofte die na meerder Geleertheydt staen, of alreede hebben, aenvanghen, na dat yeder tot dese andere tot andere dingen van sijn ingenium geleyt wort; oock kan het ligt gebeuren dat sommige Geestige Ionckvrouwen door ’t Oeffenen vande gheringhste Werckstucken, inde Konst, door het wel gelucken van haren Arbeyt, lust souden krijghen om verder tot de algemeenheydt deser Konst in te booren, en alsoo uytnemende te werden.
Voor-reden, p. *8-*9GOEREE, Willem, Verlichterie-kunde, of recht gebruyck der Water-Verwen: in welcke des selfs kennis, en volkomen gebruyck tot de Schilder-Kunde, ende de Illuminatie ofte Verlichterie noodigh zijnde, kortelijck werden geleert : Eertijts uytgegeven dor den voortreffelijcken verlichter Mr. Geerard ter Brugge. Ende nu tot nut der Liefhebbers voor de tweedemael doorgaens met noodige aenmerckingh vermeerdert; dienende om neffens het Illumineeren ofte Afsetten, oock het Coloreeren en Schilderen met Water-Verwen te Oeffenen, Den tweeden Druck, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
BEDRIEGELIJKHEID
JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.
Van de lieffelicke aenlockinge der Schilderyen, en hoe wy ons selven door de bedrieghelickheydt der selvigher willens en wetens laeten vervoeren, souden alhier duysendt exempelen by ghebracht konnen worden; 't welck wy onnodigh achten; overmidts het ghenoeg bekent is, dat goede Schilderyen maer een enckel ooghenspoocksel sijn.
Het Eerste Boek, Capittel IV.3, p. 43JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BEDRIJF
Ghelijck dan de voornaemste kracht der Schilderyen gheleghen is in de bequaeme naeboetsinghe der eyghenschappen diemen in d’onroerende dinghen verneemt, als oock in de levendighe afbeeldinghe der beroeringhen diemen in de roerende dinghen speurt; soo moeten wy het mede daer voor houden, dat de welstandigheyd des gantschen wercks gheoordeelt wordt allermeest in ’t ghebaer ende in ’t roersel der figuren te bestaen, wanneer deselvighe yet merckelicks doen of lijden. Dies plaght oock het levendighe roersel, nae d’eene of d’andere gheleghenheyd der figuren, somtijds Actie somtijds de Passie ghenaemt te worden: Want de Beelden die de kracht van eenig ernstigh bedrijf in haer uyterlick ghebaer uyt-wijsen, worden geseyt een goede Actie te hebben; d’andere daerenteghen die d’inwendige beroeringhen haeres ghemoeds door d’uytwendighe ontseltheyd te kennen geven, worden gheseyt vol van Passie te sijn. Dit vervult de wercken met eenen levendighen gheest, ’t is de rechte ziele der Konste.
Het Derde Boeck, Capittel IV.2, p.281Wy vinden schier over al in de wijdloopigheyt van de Historische materien eenen eersten, tweeden, derden sin, onstaende uyt het menighvuldigh bedrijf ’t welck daer in vertoont wordt, ghelijck het oversulcks niet ghenoegh en is, dat wy de veelvoudighe gheleghenheydt van een overvloedigh argument in een schijnschickelicke orden soecken te betrecken, het en sy saecke dese orden het bysondere vervolgh het welck in d’omstandigheden der gheschiedenisse selver te vinden is nae het leven voorstelle; soo behooren wy noch voorder ons uyterste beste daer toe aen te wenden, dat alle de bysondere ghedeelten der voorvallender materie met sulcken behendighen enden onuytvindelicken te saemen knoopinghe aen een ghehecht wierden, datse nu niet meer verscheydene ghedeelten, maer een gheheel ende volkomen lichaem schenen te sijn.
Het Derde Boeck, Capittel V.4, p.302JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BEDRIJVENSKRACHT
Van dien tijd af sach men de Konst daghelicks toenemen; soo datter in ’t ghelaet, in ’t gebaer, in de gantsche ghestaltenisse der Schilderyen een sekere Actie ofte bedrijvenskracht beghost uyt te blijcken. Daer en is gheen sonderlinghe bevalligheyd in een opgherecht lichaem te vinden, seght Quintilianus {Lib. ii. Cap. 13.}, het aenghesicht behoort naemelick t’onswaerd ghewendt te sijn, de armen nederwaerds hanghende, de beenen t’saemen ghevoeght, en het gantsche werck moet van boven tot beneden een onbeweghelicke stijvigheyd behouden. d’Ombuyginghe, ende om soo te spreken, het roersel gheven de naegeboetste dinghen een sekere Actie ofte bedrijf. Dus worden de handen niet altijd op eenerley wijse ghemaeckt, en ’t aenghesicht heeft duysend verscheydene vertooninghen. Eenighe lichaemen sijn ghestelt tot het loopen ende om eenigh ander gheweld te bewijsen: Eenighe sietmen sitten, eenighe nederligghen: Eenighe sijn moedernaeckt, eenighe ghekleedt, eenighe half naeckt en half ghekleedt. Wat isser doch soo verdraeyt ende bearbeyt als Myrons schijf-werper, die eertijds Discobolos wierd ghenaemt. Oversulcks plaghten oock dieghene, dien dit stuck werck niet wel aen en stond, gheoordeelt te worden gantsch gheen verstand van de Konst te hebben, ghemerckt yeder een bekent stond, dat de moeyelicke seldsaemheyd deses beelds den hoogsten lof verdiende. Gelijck wy dan sien dat het roersel een van de ghewighstighste punten is, diemen in dese Konst moet waernemen; soo en is het mijnes dunckens, niet swaer den ghebaenden wegh daertoe uyt te vinden. Wy behoeven maer alleen onse oogen op de nature te slaen, en haere voetstappen naerstighlick te volghen.
Het Derde Boeck, Capittel IV.1, p.280JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BEDROG
De opperste volmaecktheyd der Schilderyen is voornaemelick daer in gheleghen, dat dese vijf hoofd-stucken malckander in ’t werck soo vriendelick ontmoeten en soo wel met malckander over een draghen, datse door haeren onderlinghen eendraght een sekere soort van aenghenaemheyd ofte welstandigheyd (die ghemeynlick de Gratie ende Bevalligheydt der Schilderyen ghenaemt wordt) ’t saementlick uytstorten: Soo en is oock dese Gratie in haeren eyghen aerd anders niet, dan een soete en gantsch vriendelicke over een stemmige van allerley volmaecktheden in een stuck wercks op een ghehoopt: Het is de beste versaemelingh van d’aller beste dinghen. […] Ghemerckt dan dat de gheestigheyd der Inventie ons ghemoed soetelick plaght te verlocken, dat de nettigheyd der Proportie onse ooghen vaerdighlick plaght tot sich te trecken, dat de bequaemheyd der verwen onse fantasie door een aenghenaem bedrogh seldsaemlick plaght te beguychelen, dat de levendigheyd des Roersels onse ziele kraghtiglick plaght te verrucken dat de ordentelickheyd der schickinghe onse sinnen op een gantsch wonderbaerlicke wijse plaght te belesen; hoe en sal doch die Schilderye gheen sonderlinghe kracht in onse herten uytstorten, daer in sich alle dese hoofd-stucken eensaementlick laeten vinden:
Het Derde Boeck, Capittel VI.1, p.315-316JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BEGINSEL
Dies worden oock d'eerste beginselen deser Konsten seer lichtelick an dieghene ghevat, dewelcke haeren wille ongheveynsdelick daer toe gheneyght vinden: ende soo wanneer yemant langhsaemlick daer in voordtvaert, deselvighe magh het sijn eyghene weder-strevigheydt danck weten: want wy sullen het eerste onderwijs kort ghenoeg vinden, indien wy maer alleen ons selven en andere niet en soecken moedt-willighlick wijs te maecken dat het eenen verdrietiglick langhen wegh is: Behalven dat oock een bequame maniere van onderwijsinghe alle dinghen noch al korter sal maecken. Nu daerenteghen soo is de eerste ende de meeste schuld in de Leer-Meesters, die 't fuselboeck soeckende haere Leer-jonghers wonderlick geerne ophouden,…
Het Eerste Boek, Dat Eerste Capittel.7, p. 11GOEREE, Willem, An Introduction to the general Art of Drawing, Wherein is set forth The Grounds and Properties, which of this infallible and judicious Art are necessary to be known and understood. Being not only Profitable unto them that Practise Drawing; Picture-Drawers, Engravers, Carvers, Stone-Cutters, Jewellers, Goldsmiths, Silversmiths, &c. But also to all Lovers and well-affected, as well to this as to other ARTS (flowing from thence) a commodious Knowledge Communicated: With an Illustration of twenty five Copper-Prints of Figures, for young Learners to practise by. Likewise, An Excellent Treatise of the Art of Limning, in the which the true Grounds, and the perfect Use of Water-Colours, with all their Properties, are clearly and perfectly taught. Formerly set out by that Excellent Limner Mr. Gerhard of Brugge. And now much Augmented and Amended, with some Observations, teaching (besides Illumination) the Colouring and Painting with Water-Colours. Set forth at Middleburgh by W. GORE. Truly Translated into English by J.L. Published by Robert Pricke for the Lovers and Practitioners of this Noble and Admirable Art, London, Robert Pricke, 1674.
{Teycken-Konst vereyst een gansch Mensche.} Nu vermits dese Konst van Teyckenen (het sy datse haer op-sicht heeft tot de Schilder-Konst, ofte op hare eygen volkomentheyt) sich seer wijt uytstreckt, en veel meer verborgentheyden in haer begrijpt, als veele wel duncken, en dat daer toe een groote kennis van alle dingen vereyst wert, (gelijck dat kortelijck in onse Inleydingh tot de Schilder-Konst getoont is, en noch breeder soo in dit, als in ons volghende Werck sullen aenwijsen;) soo moetmen weten, dat sy de sinnen en schrander oordeel van een gheheel Mensche vereyst, om die grondigh en verstandelijck te leeren verstaen, en die als een Man, die den naem van een Meester past, deftigh in ’t werck te stellen. Derhalven en kan ’t van niemandt tegen gesproocken worden, dat wy ten desen eynde een lichtverstanelijck onderwijsinge aen de jonge Leerlingen voorstellen, om daer in soo veel als moghelick is, de waere eygenschappen en bysondere waerneminghen deser Konste soo naeckt aen te wijsen, dat selfs de geringe verstanden met tijt en arbeyt, een goet stuck weegs in de eerste beginselen kunnen gebracht werden.
Wat de Teyken-Konst zy, en waer deselve in bestaet, &c., p.8JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
GOEREE, Willem, Inleydinge Tot de Al-gemeene Teycken-Konst, waer in de Gronden en Eygenschappen, die tot onfeylbaer en verstandigh begrijp vande Teycken-Konst noodigh te weten zijn, kortelijck en klaer werden aen-gewesen. Zijnde niet alleen den Leerlingen van Teyckenaers, Schilders, Glas-schrijvers, Beeldt-houwers, en andere Oeffenaers tot een aenleydinge nut en dienstigh, maer oock om aen alle Lief-hebbers, en Beminners, soo van Dese, als van andere Konsten (daer uyt voort-komende) een bescheydene kennisse mede te deelen. Den tweeden Druck, by na de helft vermeerdert, Middelburg, Wilhelmus Goeree, 1670.
BEHOORLIJK
BEURS, Willem, Die Grosse Welt Ins Klein abgemahlet, Oder Ein kurtzer Unterricht von allen Gemaehlden In der Welt: In sechs Büchern abgefasset. Worinnen die Haupt-Farben Nebst ihren unterschiedlichen Vermischungen und derer Gebrauch abgehandelt werden, Amsterdam, Johannes en Gillis Janssonius van Waesberge, 1693.
Wanneerze nu aldus behoorlijk en zagt geschildert zijn, zoo moetmen daarop [ndr: on the red grapes] natuirlijk den dauw brengen, gelijk als op de witte druiven, en aldus meede opglansen en in de reflexie laxeeren zomtijds met lak, of lak en schijtgeel en zomtijds met bruine schijtgeel alleen, na dat men van ’t leeven zelfs zal gebooden werden.
Vyfde boek: Verklaarende het Stilleven van Boom, Herfsten en Aardvrugten. Eerste hooftdeel: Van de Druiven, p. 135BEURS, Willem, De groote waereld in ’t kleen geschildert, of schilderagtig tafereel van ’s waerelds schilderyen. kortelijk vervat in Ses Boeken. Verklarende de hooftverwen, haare verscheide mengelingen in oly, en der zelver gebruik. Omtrent de meeste vertoningen van de zigtbare natuire. Leersaamelijk den liefhebbers en leerlingen der Ed. Schilderkonst medegedeelt van Wilhelmus Beurs, Schilder, Amsterdam, Johannes en Gillis Janssonius van Waesberge, 1692.
BEKWAAMHEID
De opperste volmaecktheyd der Schilderyen is voornaemelick daer in gheleghen, dat dese vijf hoofd-stucken malckander in ’t werck soo vriendelick ontmoeten en soo wel met malckander over een draghen, datse door haeren onderlinghen eendraght een sekere soort van aenghenaemheyd ofte welstandigheyd (die ghemeynlick de Gratie ende Bevalligheydt der Schilderyen ghenaemt wordt) ’t saementlick uytstorten: Soo en is oock dese Gratie in haeren eyghen aerd anders niet, dan een soete en gantsch vriendelicke over een stemmige van allerley volmaecktheden in een stuck wercks op een ghehoopt: Het is de beste versaemelingh van d’aller beste dinghen. […] Ghemerckt dan dat de gheestigheyd der Inventie ons ghemoed soetelick plaght te verlocken, dat de nettigheyd der Proportie onse ooghen vaerdighlick plaght tot sich te trecken, dat de bequaemheyd der verwen onse fantasie door een aenghenaem bedrogh seldsaemlick plaght te beguychelen, dat de levendigheyd des Roersels onse ziele kraghtiglick plaght te verrucken dat de ordentelickheyd der schickinghe onse sinnen op een gantsch wonderbaerlicke wijse plaght te belesen; hoe en sal doch die Schilderye gheen sonderlinghe kracht in onse herten uytstorten, daer in sich alle dese hoofd-stucken eensaementlick laeten vinden:
Het Derde Boeck, Capittel VI.1, p.315-316JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BERDER
JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.
Het voornaemste werck van een goed Schilder bestaet oversulcks daerin, dat hy sijne verwen, nae ’t voorschrift van Lucianus {In zeuxide}, bequaemelick vermenght, dat hyse wel van pas aenstrijcke, en behoorlicker wijse beschaduwe. ’t welck hem t’eenemael onmoghelick is ’t en sy saecke dat hy van te vooren een goed panneel ofte eenen bequaemen doeck hebbe voorbereydet. Plinius gheeft ons te verstaen Lib. XVI nat.hist. cap. 39. Ontrent den eersten aenvangh des selvighen Capitttels, van wat hout d’oude Konstenaers de berders ofte panneelen daer sy op schilderden ghemaeckt hebben. Theophrastus insghelijcks Lib. III. hist. plant. Cap. 10. Als oock Lib. V: Cap. 8. Verhaelt ons in ’t bysonder wat slagh van hout sy tot sulcken ghebruyck eerteeds verkosen. Ghelijck het dan blijckt dat de Konstenaers het bequaemste hout naukeurighlick plaghten uyt te picken, so leeren wy mede uyt Ioannes Grammaticus dat het hun niet even eens was wat doeck sy tot het opmaecken haeres wercks ghebruyckten.
Het Derde Boeck, Capittel III.3, p. 262De duysternisse schijnt alhier anders niet te sijn, dan de bruyn-achtighe donckerheyd van een dieper schaduwe; even als het schijnsel gheleyt magh worden anders niet te wesen, dan de blickende helderheyd van een klaerer licht, Want indien wy een berd wit en swart te ghelijck overstrijken, seght Ioannes Grammaticus {In Lib. i. Meteorolog. Aristotelis.}, nochtans sal het witte altijd naerder, en het swarte verder af schijnen te sijn. Daerom plaghten oock de Schilders op aenmerckinghe van dit stuck, haer selven met swartachtighe of donckerbruyne verwen te behelpen, wanneer sy de verdiepte holligheyd van eenen bornput, van een reghen-back, van een gracht, van eenen grondeloosen kuyl, ofte iet sulcks meynen af te beelden: Wanneer sy eenighe dinghen in het teghendeel soecken te verhooghen, als naemelick de borsten van een maeghd, een uytghestreckte hand, de voeten van een springhende ofte loopende Paerdt, dan plaghten sy aen beyde sijden een ghenoeghsaeme schaduwe van swarte en bruyne verwen aen te wrijven, ten eynde dat dese ghedeelten door de naebuyrige verdiepinghe met een levendighe kracht van het tafereel mochten afsteken.
Het Derde Boeck, Capittel III.7, p.265JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BERGGROEN
Daer en is niet een onder d’oude Meesters, of hij heeft de Menie-verwen in sijn Schilderijen vernepentlick aenghewreven, ghelijck als men de medicijnen spaerighlick plaght te ghenieten. Nu daerenteghen worden gheheele mueren niet alleen met dese verwe grof en groot bekladt, maer men is daerenboven wonderlick rijs in het ghebruyck van berg-groen, purpur, blaeuwen azuyr, en andere dierghelijcke verwen meer, de welcke alhoewelse sonder eenighe konst aenghestreken sijn, soo treckense nochtans d’ooghen der beschouwers door haeren helderen schijn, dies moeten oock de selvighe verwen, nae den eysch der wetten, van den aenbesteder (om datse kostelick sijn) en niet van den aennemer des wercks verschaft worden.
Het Tweede Boeck, Capittel VI.1, p. 98JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BEROEREN
JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.
Noch soo wordt de Schilder-Konst seer wel met de Poesye daer in vergheleken, dat soo wel d'eene als d'andere met een dapper vermaeckelicke beweginghe in onse herten insluypen, alwaer sy ons verslaegen ghemoedt door d'aenlockelickheydt van een aenghenaeme verwonderingh soo gheweldigh beroeren ende ontstellen, dat wy 't ghene naegeboetst is voor 't waere aennemen.
Het Eerste Boek, Capittel IV.3, p. 42JUNIUS, Franciscus, De Schilder-konst der Oude, Begrepen in drie Boecken, Middelburg, Zacharias Roman, 1641.
BEROERING
Waer uyt het dan blijckt dat den Konstenaer maer alleen duydelick ende uytdruckelick wercken kan, de welcke de dinghen die hy ter handt treckt als teghenwoordigh aenschouwt. 't Welck meest van allen in de herts-tochten of te in de inwendighe beweginghen onses ghemoedts plaetse heeft; want overmidts de selvighe al te mets in de waerheyd bestaen, seght Quintilianus {lib. Xi cap. 3}, ende al te mets in de imitatie; soo is 't dat de waere beroeringhen naturelick uytbersten, maer ’t ontbreeckt hun aen de Konst; dies moetense oock door de leeringhe soo wat ghefatsoeneert worden. De gheimiteerde beroeringhen daer en teghen, ghelijckse de Konst hebben, soo ontbreeckt het hun aen de nature; en daerom is dit alhier 't voornaemste, dat men sich 't echt wel bewoghen vindt om de verbeeldinghen niet anders te vatten, als of het waerachtighe dinghen waeren daer mede wy ons selver besich houden.
Het Eerste Boek, Capittel IV.6, p. 49-50Ghelijck dan de voornaemste kracht der Schilderyen gheleghen is in de bequaeme naeboetsinghe der eyghenschappen diemen in d’onroerende dinghen verneemt, als oock in de levendighe afbeeldinghe der beroeringhen diemen in de roerende dinghen speurt; soo moeten wy het mede daer voor houden, dat de welstandigheyd des gantschen wercks gheoordeelt wordt allermeest in ’t ghebaer ende in ’t roersel der figuren te bestaen, wanneer deselvighe yet merckelicks doen of lijden. Dies plaght oock het levendighe roersel, nae d’eene of d’andere gheleghenheyd der figuren, somtijds Actie somtijds de Passie ghenaemt te worden: Want de Beelden die de kracht van eenig ernstigh bedrijf in haer uyterlick ghebaer uyt-wijsen, worden geseyt een goede Actie te hebben; d’andere daerenteghen die d’inwendige beroeringhen haeres ghemoeds door d’uytwendighe ontseltheyd te kennen geven, worden gheseyt vol van Passie te sijn. Dit vervult de wercken met eenen levendighen gheest, ’t is de rechte ziele der Konste.
Het Derde Boeck, Capittel IV.2, p.281De bequaeme uytdruckinghe van d’allerstercte herts-tochten en d’aller beweghelickste beroeringhen plaght maer allenlick uyt een verruckt ende ontroert herte, als uyt eenen levendighen rijcken springh-ader, overvloedighlick uyt te borrelen, en sich over ’t gantsche werck soo krachtighlick uyt te storten, dat d’aenschouwers door ’t soete gheweld van eenen aenghenaemen dwangh even de selvighe beweghinghen in haere herten ghevoelen die den werckende Konstenaer ghevoelt heeft.
Het Derde Boeck, Capittel IV.4, p.290JUNIUS, Franciscus, The Painting of the Ancients, in Three Bookes : declaring by Historicall Observations and Examples, the Beginning, Progresse, and Consummation of that most Noble Art. And how those Ancient Artificers attained to their still so much admired Excellencie. Written first in latine by Franciscus Junius, F. F. And now by him englished, with some Additions and Alterations, trad. par JUNIUS, Franciscus, London, Richard Hodgkinsonne, 1638.