Illustration

PRESENTATION

VAN HOOGSTRATEN, Samuel, [Planche d’anatomie : les proportions chez l'homme], estampe, dans VAN HOOGSTRATEN, Samuel, Inleyding tot de hooge schoole der schilderkonst: anders de zichtbaere werelt, Verdeelt in negen Leerwinkels, yder bestiert door eene der ZANGGODINNEN. Ten hoogsten noodzakelijk, tot onderwijs, voor alle die deeze edele, vrye, en hooge Konst oeffenen, of met yver zoeken te leeren, of anders eenigzins beminnen, Rotterdam, François van Hoogstraten, 1678, p. 58.

Certaines estampes illustrant l'Inleyding ne sont pas signées. On sait toutefois, grâce au témoignage de Houbraken, que Hoogstraten avait confié la réalisation de ces dernières à ses élèves. Voir à ce sujet BLANC, Jan, « Le traité de peinture dans la Hollande du XVIIe siècle, de Carel Van Mander (1604) à Samuel Van Hoogstraten (1678) », COnTEXTES, 1, 2006, p. 21-23.

Quotation

Die lof begeert, zeyt hy verder, vermijde de leelijkheyt in zijne beelden, dat is, hy zuivere haer van alle opspraeklijke teykenen, en trachte nae 't geene gezont en behaeglijk is. En hier toe wil hy, dat men zich veel levendige menschen lichamen voor oogen stelle, en de schoonste maeten vergadere. Want de konst is in de natuer ingedoopt, als gy die daer uit zult getrokken hebben, zult gy veele dwaelingen in uw werk vermijden. Dit is 't meest al, dat den grooten Albert Durer tot onderwijs in zijn Proportieboek voorstelt, ik geloove, dat hem de doodt, terwijl hy dit werk opstelde, verrast heeft.

Quotation

Die lof begeert, zeyt hy verder, vermijde de leelijkheyt in zijne beelden, dat is, hy zuivere haer van alle opspraeklijke teykenen, en trachte nae 't geene gezont en behaeglijk is. En hier toe wil hy, dat men zich veel levendige menschen lichamen voor oogen stelle, en de schoonste maeten vergadere. Want de konst is in de natuer ingedoopt, als gy die daer uit zult getrokken hebben, zult gy veele dwaelingen in uw werk vermijden. Dit is 't meest al, dat den grooten Albert Durer tot onderwijs in zijn Proportieboek voorstelt, ik geloove, dat hem de doodt, terwijl hy dit werk opstelde, verrast heeft.

Quotation

3 Van daer t’hayr aen t’voorhooft begint te wassen,
Tot onder den kin, dat wy t’Aensicht nommen,
Is het thiende deel van des Lichaems massen, {Den Mensch is thien aensichten langh, en reyckt soo wijdt als hy langh is.}
In de lengde begrepen, oock sal passen
De lengde des handts, van daer sy can crommen,
Aen den aerem tot t’eynden uyt, en commen
Recht op de mate des aensichts, te weten,
Tot t’eynde des middel vinghers ghemeten.
 
4 Indien men de mate van den gheheelen
Hoofde meet, van kop tot kin, men sal vinden
T’achtste deel des Lichaems, en spantmen seelen
Achter van kop tot t’eynden hals, acht deelen {Acht hoofden langh is den Mensch.}
Salmen oock hebben, en van het beginnen
Des hayrs aen t’voorhooft, afdalende binnen
Op s’Menschen borst, in het hooghste verheffen,
Een recht seste deel salmen vinden effen.

 
5 Wilt ghy totter cuyn’u mate verhooghen,
Een virde deel Lichaems suldy aenschouwen,
Wilt ghy nae de mate des aenschijns pooghen,
Van t’hooft hayrs begin te meten nae de ooghen, {s’menschen aenschijn dry neusen langh.}
Boven de neusse tusschen den wijnbrouwen
Is een derdendeel, om t’Aenschijn te bouwen,
De neus’ is een deel, en van den neusgaten
Tot onder den kin, van ghelijcker maten.
 
6 Den voet van daer de hiele begint ronden,
Tot téynden den tweeden teen ongheloghen,
Is een seste deel des Lichaems bevonden, {S’Menschen voet op t’langst ghemeten, is t’seste deel van zijn lengde.}
Den Cubitus oock, op dat wy ’t verstonden,
Den arme van t’vouwen, oft elleboghen,
Tot t’eynden den langsten vingher, sal moghen
Altijt een vierde deel Lichaems bestrecken, {Vier Cubitus is den Mensche langh.}
Dus heeft t’Lijfs ghebouw zijn seker bestecken. {Den Cubitus der Antijcken, is ses palmen : elcken palm vier duymen, en vier palmen tot eenen voet.}\
 
7 Nu de borst ghemeten van s’buycks aenvanghen,
Wat boven den navel, tot onder teghen
Den kin, houdt in mate ghelijcke ganghen,
Stelt op den navel t’punct van eenen langhen {Des Menschen navel is zijn middel punct.}
Passer, daer eenich Mensch is plat gheleghen,
Gheheel uytghestreckt, laet dan gaen zijn weghen,
T’ander punct in t’ rondt, en een cirkel maken,
Iust suldy teen en vinghers eynden raken.
 
8 Soo dat natuerlijck den Navel van desen 
Menschlijcken Lichaem t'middel punct is blijcklijck,
En alsoo des ronde form' uytghelesen
In hem wort ghespeurt, soo vindtmen in wesen
Oock in hem een oprecht viercant ghelijcklijck, {Den Mensch canmen in rondt en viercant begrijpen.}
Meet van den top totten voetplanten rijcklijck,
Weder van ghestreckt' aermen vinghers eynden,
Tot ghelijcke mate sal hem dit weynden.
 
9 Sulcx heeft Vitruvius my voorgheschreven,
En sie oock Plinium dit accorderen,
Hoe dat alsoo den Mensche langh is even
Als hy reycken can, men can’t oock in’t leven
Ghenoech ondervinden met practiseren :
Nu zijnder die van t’Proportioneren
Seer veel hebben by een ghebracht in Boecken,
Bysonder Durerer, niet om vercloecken.
 
10 Doch van minuten, oft deelen van duymen, {Nae der Geometers mate, minuten oft greynen zijn het vierde des dwersen vinghers, vier vingheren doen dry duymen. Vijf minuten is een once, een graedt is twee voeten.}
En soo veel hooftbrekens heb ick niet vooren
Schilder-jeught soo wijdt den wegh in te ruymen,
Groote Meesters oft Beeldtsnijders costuymen
Zijn voor de Ieught al t’onvoeghlijcke spooren,
Ick hebbe den Schilders wel segghen hooren,
Die te veel meten, vast metende blijven,
En ten lesten niet besonders bedrijven. {Al te veel metens den Schilders onnut, oft weynich, dewijl hun schietwit is t’wel schilderen : dan het meten is den Beelthouwers noodich.}
 
11 Vitruvius een van de cloeckste Reusen
In Bouwmeesters Const, om niet te verdolen,
 Die wijst immer geenen periculeusen
Wegh : want siet, met hoofden, voeten, en neusen
Te meten moeste de Ieught zijn bevolen,
Van des Menschen hooft op tot zijn voedtsolen
Acht hoofden, elck hooft van vier neusen zijnde,
Ick cort en gherieflijck te meten vinde.