Nu soo en behoeft sich hier niemandt van dese Konst af-keerigh te houden, ten aensien van d'ontallicke menichte der naturelicker dingen die af-ghebeeldt worden; ghemerckt daer nerghens een Konst is in welcke alles wat de Konst betreft van den Leer-Meester moet voor ghehouden worden. Ghewisselick, de wijds en sijds verspreyde nature der dinghen kan 't niet verdraeghen dat een Leer-Meester in dese Konst sijnen Leerlinghen elcke bysondere ghedaente soude gaen voorstellen: ende indien erghens yemant sulcks aenvanght, deselvighe sal, nae 't seggen van Quintilianus {orat. Instit. Lib. 5. cap.10}, dese twee onghemacken ondergaan, dat hy sijne Leer-jonghens altijds te vele sal voorhouden, en nimmermeer ghenoeg.