CATS, Jacob ( 1577-1660 )

ISNI:0000000108833136 Getty:500315575
Poète et homme politique néerlandais

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}

Quotation

Vele onder d Oude en Jonge hebben gemeent dat het niet wel uyt te spreken noch te bepalen was, wat het eygentlijk is, dat wy Schoon noemen; en dat het oversulx niet net kan aangewesen werden, door welcke Waarnemingen, die volkomen en seker te verbeelden is: […] En nadien niet kan gelooghent werden datter ook trappen in de Schoonheyd zijn, en datmen Schoon, Schoonder en noch Schoonder vindt; soo isser geen reden die ons belett te dencken, datter ook een Alderschoonst is. Doe Aristoteles gevraagt wierd wat Schoonheyd was, en waarom al ’t geen Schoon is, bemind werd ! antwoordde hy: Dat is een Blindemans vrage, {Aristoteles meende datmen niet vragen moest wat Schoonheyd was.} d’Heer Kats heeft hem over de verschillige Keuse der Schoonheyd evenwel niet ruymborstig derven verklaren, want hy spreekter elders dese onsekere woorden van:
Men twist nog evenstaag, men twijffeld overal,
Wat datmen in den Mensch voor SCHOONHEYD keuren sal,
Daar is nauw eenig Volk of ’t heeft verscheide Gronden,
Waarop dat ymand SCHOON of LEELYK werd bevonden.
Seker nadien de verscheyde Volken ook in ’t verkiesen en goedkeuren de
Schoonheyd niet alleen verschillig zijn, maar datter ook sommige gevonden werden die de Leelijkheyd en Mismaaktheyd ten opsigt van andere Oordeelders, voor de Schoonheyd stellen; sulx heeft menig onvast herssebekken in twijffel gebragt; of de Schoonheyd niet wel slegts in een Keur, of in de Mode, of in een eigen Zinnelijkheyd der Menschen bestaat. {In de Keur der Schoonheyd werd somtijts ook de Lelijkheyt voor Schoon aangesien.}